Journalist zijn – wat ik al 35 ben – is een fantastisch beroep. Je komt overal en bij iedereen binnen, je mag alle vragen stellen die je maar wilt en je krijgt er (soms tot je eigen verrassing) nog antwoord op ook. Tegelijkertijd is het een vluchtig beroep. Zo ben je hier, dan ben je daar – en vaak kom je er nooit meer terug. Met iemand een relatie opbouwen om tot diepgang te komen zit er, uitzonderingen daargelaten, vrijwel nooit in. In de meest uiteenlopende situaties kom je ondertussen wel mensen tegen waarvan je denkt ‘ik zou zo graag iets voor je willen betekenen’. Als journalist sta je in zulke situaties met lege handen.
Uiteindelijk brak de oppervlakkigheid me op. Dat leidde als 50-plusser tot een zoektocht op weg naar een bestemming met meer diepgang.
Het resultaat werd de keuze om een opleiding te volgen om therapeut te worden, tot mijn eigen verbazing. In het oerwoud van opleidingen vond ik een instituut waar ik met enthousiasme van start ging, nieuwe mensen ontmoette en vooral nieuwe inzichten opdeed. Totdat het instituut failliet ging. Omdat de ingeslagen weg volgens mij de goede was, ging ik op zoek naar een andere opleiding. Zo kwam ik bij het Kempler Instituut Nederland terecht: ervaringsgerichte psychosociale hulpverlening.
Dat leek een goede keuze, tot de eerste dag van de opleiding. Ik schrok me wild. Een zaal vol mensen die elkaar nog nooit eerder hadden gezien, maar wel bakken vol persoonlijke ellende over elkaar uitstortten. Hoe was het mogelijk dat mensen zulke intieme dingen met wildvreemden zaten te delen? Het kennismakingsrondje waar een uur voor was uitgetrokken duurde de hele dag lang. Ik vroeg me na korte tijd al af wat ik hier deed. Ik dacht: deze mensen moeten geen opleiding volgen, ze hebben therapie nodig!
Mijn nieuwsgierigheid won het van mijn wanhoop: ik bleef om al die verhalen te horen. Uit zelfbescherming hield ik zo lang mogelijk mijn mond. Als laatste deed ik mijn zegje: ik ben Bart, ik heb geen probleem maar ik wil mensen helpen die wel problemen hebben en ik wil hier leren hoe ik dat kan doen.
Als journalist ben je gewend en getraind om (de meest ongegeneerde) vragen te stellen maar vooral om wedervragen te vermijden en zelf niet in het middelpunt van de belangstelling te staan. Dat deze eerste lesdag nog maar vier minuten had toen ik aan de beurt was kwam me dan ook erg goed uit. Ik kwam er mooi mee weg, precies volgens mijn plan. Want ik wilde wel alles van de andere studenten weten, maar niets over mezelf vertellen.
Hoe ik als probleemloos persoon andere mensen met problemen kon helpen leerde ik bij het Kempler Instituut heel goed: studenten worden geacht echte mensen met echte problemen mee te nemen voor een therapeutisch gesprek. Deze gasten gaan dankzij de trainer naar huis met een inzicht waar ze iets aan hebben en de studenten krijgen van de trainer inzicht in de aard van het probleem wat de gasten op tafel hebben gelegd.
Dat klinkt mooi en dat is het ook, alleen had ik wel geruime tijd nodig om te horen wat de opgediende problemen nou eigenlijk waren en vooral wat het inzicht van de trainers was. Daar heb je (ik) wel een paar jaar voor nodig. Door ontwikkeling en vooral eindeloze herhaling van de trainers leerde ik inzien wat wel en niet ‘werkt’ bij welk probleem en in welke situatie. Hoe mannen en vrouwen in en buiten relaties met elkaar omgaan, hoe de verhoudingen binnen een gezin kunnen liggen, hoe mensen beter met rouw en verlies om kunnen gaan dan ze tot nu toe hebben gedaan en nog talloze ‘gevallen’.
Maar zo makkelijk als het nu klinkt gaat het vaak niet. Zo was er een jonge vrouw van 24 die al talloze therapeuten had gezien en overwonnen. Ze wist alle antwoorden die van haar werden verwacht al en ging uitdagend het therapeutische gesprek aan tijdens een Kempler-weekeinde met de houding: ik heb in al die therapieën alles al gehoord, wat kunnen jullie mij nog vertellen? De trainer had een kluif aan deze dame, maar trok ook een heldere conclusie: ,,Dit is een verloren kind dat op vijf verschillende manieren dezelfde boodschap geeft: Kom naar mijn eiland. Maar als je op haar eiland komt, schiet ze je er van af. Daarom is het beter met een boot rond het eiland te varen en te zeggen: wat kan ik voor je doen. Want ze stelt vanaf haar eiland wel een vraag, maar geeft geen toegang om het antwoord te horen. Wacht tot ze je een vraag stelt en naar je toe komt.”
Dat zijn inzichten waar je als therapeut in spee iets aan hebt als je te maken krijgt met tamelijk uitzichtloze therapiesessies.
Of deze dan: de diepgelovige moeder van een medestudent praat over de (gewelddadige) opvoeding van haar kinderen. Haar zoon heeft, al is hij 30, geen schijn van kans om tegen haar op te staan. Daarom neemt de trainer zijn rol over en gaat het conflict met moeder aan. Er ontstaat een gecontroleerde ruzie tussen trainer en moeder, met als doel de student voor te doen hoe hij zijn positie in kan nemen ten opzichte van zijn moeder. Het was een intense sessie die zo confronterend is dat je als student het gevoel krijgt dat je niet bij zo’n intieme ontmoeting hoort te zijn. Maar je bent er wel bij. De moeder is er, je medestudent die niet tegen haar op kan is er en de trainer is er die het voorbeeld geeft hoe zoon/student voor zichzelf kan opkomen tegen de dogmatieke houding van zijn moeder.
Dat is intens, dat is leerzaam en het is vooral heel erg gaaf om te mogen ervaren.
En de vrouw die wanhopig vocht om de erkenning van haar vader te krijgen, die ze nooit zou krijgen. Wat zegt dan de therapeut? ,,Dat papa trots is, willen alle kinderen. Die erkenning krijg je voorlopig niet en dat is shit, maar je zult het er mee moeten doen. Je hebt behoefte aan de trots van je vader. Die krijg je niet. Haal het bij een ander, je man. Vraag hem zo liefdevol met je om te gaan. Dat heeft jou in je jeugd ontbroken.”
Zo simpel kan het zijn.
Simpel? Ja, simpel. Zoals een cliënt eens zei tegen een trainer: ,,U zegt wel dat het makkelijk is, maar dat is het niet.” Waarop de trainer zei: ,,Ik zei dat het simpel is. Ik zei niet dat het makkelijk is.”
Al die indrukken en ervaringen die nu zo mooi klinken deed ik op vanaf de zijlijn. Als journalist, eigenlijk. Ik liep lang om de hete brij heen. Dat deze opleiding tot therapeut betekende dat ik zelf in therapie moest, om te weten wat ik straks als therapeut van mijn cliënten zou vragen – namelijk datgene waar ze het meest bang voor zijn – dat inzicht kwam pas ergens in het derde jaar van de opleiding.
Al die tijd wist ik vrij gemakkelijk, zoals ik gewend was, mijn verslaving te verbergen. Dat is niet zo moeilijk. Mensen verwachten niet dat je verslaafd bent en hebben daarom geen oog voor de vrij zichtbare verschijnselen ervan. Iets als een olifant in de gang die je niet ziet, om de simpele reden dat je niet verwacht dat er een olifant in de gang staat. Maar als je tijdens de Kempler-opleiding zo intensief bij het wel en wee van je medestudenten bent betrokken en zoveel intieme persoonlijke verhalen krijgt te horen, ben ik zo iemand die ongemakkelijk wordt van die olifant: als ze hem dan echt niet willen zien ga ik wel vertellen dat er een olifant in de gang staat.
Dat was precies wat ik het ergste vond om te doen. Het tegenovergestelde van wat ik altijd deed. Niet alleen iets over mezelf vertellen, maar ook nog eens het in mijn ogen slechtste van mezelf delen. En dat is weer exact wat je tijdens de Kempler-opleiding leert: wie therapeut wil worden moet zelf in therapie gaan om te weten dat je je cliënten vraagt om dat te doen waar ze het meest tegenop zien. En dat moet je eerst zelf doen voordat je het aan je cliënten kunt gaan vragen.
Leerzaam was voor mij ook dat ik zoveel moest uitleggen over mijn verslaving. De olifant die niemand ziet. Mensen hebben geen idee. Dus ga je vertellen waar de olifant in de gang staat, waar zijn poten staan, waar zijn slurf hangt en zijn oren en zijn staart. Dat is geestelijke naaktheid: je geeft je in al je kwetsbaarheid bloot. Alsof je voor het vuurpeleton staat. Alleen schiet er niemand op je.
Zo heb ik geleerd met mijn verslaving om te gaan. Niet zozeer naar anderen toe, vooral naar mezelf toe. De Kempler-opleiding heeft ertoe geleid dat ik mijn verslaving onder controle heb gekregen. Nu wil ik graag anderen begeleiden om dat ook voor elkaar te krijgen. Daarom ben ik mijn eigen praktijk begonnen.
Als ik terugkijk is de kern van de Kempler-opleiding dat je zelf je grootste kracht bent. Als cliënt kun je in relaties en situaties overal tegenaan lopen waar je niet blij mee bent, maar als je iets wilt veranderen zul je zelf de eerste stap moeten zetten.
Om daar iets mee te doen kun je als therapeut van alles willen, maar zult je eerst in al je kwetsbaarheid moeten presenteren om het vertrouwen van je cliënt te krijgen – de basis voor een therapie.
Wat mij het meest verbaast is dat de Kempler-aanpak in de wereld van de geestelijke gezondheidszorg zo onbekend is. Het zonder (te ver)oordelen op een gelijkwaardige basis positief confronteren op basis van vertrouwen met ruimte voor een persoonlijke relatie: het is onbestaanbaar binnen de GGZ.
Het Kempler Instituut heeft nog een lange weg te gaan om de menselijke maat, de werkelijke interesse in de mens en de gelijkwaardige relatie tussen therapeut en cliënt uit te dragen.